Spreken is zilver, zwijgen is goud II

Jaren geleden werd ik geraakt door een schrijver die een soort gulden regels had geformuleerd met betrekking tot spraak. Volgens hem diende een spreker zich voor het spreken af te vragen:

- of de uit te spreken woorden werkelijk iets toe zouden voegen op dat moment
- of de uit te spreken woorden niemand zouden kunnen kwetsen
- of de uit te spreken woorden waar zijn

Woorden waarbij deze drie regels, uiteraard naar ieders kunnen, in acht zouden worden genomen, zouden de eigenschap hebben mensen te verenigen in plaats van te vervreemden, mensen met elkaar te verbinden in plaats van uit elkaar te drijven.
Ze zijn me sindsdien altijd bij gebleven en vanaf dat moment heb ik geprobeerd ze zo goed mogelijk te integreren in m’n dagelijkse leven. Vanzelfsprekend de ene keer wat bewuster en succesvoller dan de andere keer.

Op dit moment houdt de eerste van deze drie regels me het meeste bezig. De laatste tijd bemerk ik bij mezelf namelijk een groeiende weerzin tegen m’n eigen praten-om-te-praten. Praten om de stilte te verdrijven, praten uit sociale verplichting, praten om gehoord of erkend te worden, praten uit gewoonte, enz. Het is niet eens dat ik de hele dag praat, integendeel, maar ik heb zo m’n geconditioneerde en ongecontroleerde spraakwatervalperiodes en ik voel me er steeds minder prettig bij.

De groeiende weerzin ten opzichte van m’n eigen verbale acties, de herboren aandacht voor de spreekregels en de herinnering aan het samenzijn met de kunstacademie-student die zich oefende in het niet-reageren, moedigen me nu samen aan om me bewuster te worden van m’n intentie tot spreken in het algemeen en de inhoud van dat spreken in het bijzonder. Ik besluit de oefening van de jongeman tot de mijne te maken en voeg de daad als eerste bij het woord op het thuisfront. Partnerlief komt thuis na een werkdag en ik zet het eten op tafel. Normaal gesproken doe ik dan veel moeite om een gesprek op gang te brengen, stel specifieke vragen over de dag, de activiteiten, de medewerkers enz. Vandaag breng ik het aantal vragen terug naar wat in mijn beleving de essentie is: ‘Fijn dat je er bent, hoe was je dag?’ Na een kort antwoord scheppen we op, beginnen te eten en zwijgen verder.

Na een reeks onwennige momenten en het observeren van opkomende en vertrekkende behoeftes tot spreken, besef ik me halverwege het rustige avondmaal dat het belang van spreken vrij snel terrein aan het verliezen is. Ik ben zeer verrast door de last die daarmee van m’n schouders lijkt te vallen en de ruimte die ontstaat om gewoon het huidige moment te ervaren en stil te staan bij het voedsel en het eten daarvan. Partnerlief merkt mijn veranderde houding op en vraagt of er iets is. Na een geruststelling van mijn kant eten we weer verder; zalmforel, sperzieboontjes en rijst. Het is een tijd geleden dat een gezamenlijke maaltijd me zo heeft bekoord. Af en toe kijken we elkaar even aan of wrijven even met de voet over elkaars been. En na de maaltijd maken we in dezelfde rust samen de keuken schoon.....

De volgende dag drink ik koffie met het personeel. Ik probeer ook hier m’n voornemen door te voeren, maar beland al snel weer op bekend terrein. Het gewoontedier in me reageert op iets wat niet nodig is en één keer op gang gekomen moet ik moeite doen me weer te beheersen en m’n gedrag om te zetten in niet-reageren. Het moment van bewuster spreken en niet-spreken waar ik gisteren even aan mocht snuffelen lijkt alweer ver weg. Maar de ervaren vrijheid en rust zijn voor mij op dit moment voldoende aanmoediging om gewoon met frisse moed weer opnieuw te beginnen........