Bloedverwanten
1,95 x 2,30 m (hxb)
Het verhaal van vandaag gaat over neefjes. Geen neefjes zoals ze voorkomen in familieverband, maar neefjes uit de insectenwereld. In het overgrote deel van Nederland noemt men deze neefjes muggen, maar hier in Groningen noemt men muggen neefjes en vliegen muggen....over deze eerste groep gaat dit verhaal. Het is die groep van vliegende insecten die je ‘s nachts uit je slaap kan houden of halen door een indringend zoemen. Ze zoeken een ontbloot deel van je lichaam en storten zich daar vol vreugde op om zo aan hun nodige dosis bloed te komen.
Ik heb een rijke historie met neefjes. Al van jongs af aan was ik één van hun gewilde prikobjecten en zij één van mijn bronnen van ergernis. Ze ontnamen me m’n broodnodige rust en zorgden vervolgens voor de meest exclusieve lichamelijke uitstulpingen in de vorm van jeukbulten op plaatsen waar ik ze in m’n ijdele beleving het minst kon gebruiken. Menig zomernacht heb ik springend op bed gestaan, al dan niet met krant, vliegenmepper of stofzuiger. Handelend met maar één doel voor ogen; het uitroeien van de vijand, om zo de nodige vrede terug te brengen. Tot het moment dat het eindelijk tot me door drong, dat het moedwillig doden van elk levend wezen, hoe klein ook, niet juist is en ik op zoek moest naar neefje-vriendelijke methodes. Een oplossing voor de late lente of vroege zomer, waarin het aantal insecten nog te overzien en het ongemak nog beperkt was, was vrij eenvoudig. Op die momenten plaatste ik een glas op m’n nachtkastje samen met een dun velletje papier. Bij het signaleren van de minuscule gevleugelde vijand plaatste ik steeds tactvoller het glas over het neefje, sloot deze vervolgens af met het blad en liep naar een raam om het beestje de nacht in te laten vliegen. Bij het aanbreken van de zwoele nachten van hartje zomer was er echter geen beginnen, of liever gezegd geen eindigen, aan en moest er naar een andere oplossing worden gezocht ...ik kocht een klamboe. Het bed diende even anders geplaatst te worden in de ruimte, maar dan had je ook wat.
Deze zomer is het echter anders. Ik heb de vloerruimte nodig voor m’n hervatte schilderactiviteiten en het bed in klamboe-stand is een absolute beperking in m’n bewegingsvrijheid. Ik besluit het nog een tijdje zonder klamboe te proberen, maak me klaar voor de nacht en kleed me om. Terwijl ik nog op de rand van het bed zit hoor ik de bekende zoemtonen al weer naderen en zie een eerste exemplaar vrijpostig rondvliegen. Ik pas de glasmethode nog een keer toe en kijk het wezentje in het glas aan. Best een mooi beestje met een haast staalblauwe glans over z’n lijfje. Ik laat hem buiten het raam vrij en zie vanuit m’n ooghoeken alweer een volgende verschijnen. Ik realiseer me dat ik ze niet allemaal kan vangen, kijk naar een foto van Thich Nhat Hanh op m’n nachtkastje en besluit het vannacht met de rest van de neefjes anders te gaan doen. Ik ga de aanwezigheid van de neefjes en de daarmee gepaard gaande onrust in mezelf omarmen, ook al weet ik op dat moment nog niet wat het inhoudt.
Ik nestel me op m’n bed en laat het gezoem komen. Terwijl een eerste neefje plaats neemt op m’n arm, herinner ik me ooit eens te hebben gelezen dat jeukbulten slechts ontstaan door het vroegtijdig onderbreken van het bloed zuigen. Als je het beestje z’n gang laat gaan neemt ie al het ’gif’, ingespoten om opname van het bloed te vergemakkelijken, weer keurig mee. Een volgende komt wel erg dicht bij m’n oor en ik probeer een dealtje met hem te sluiten, in ruil voor deze eerste nacht van vrijwillig bloeddonorschap een beetje gepaste afstand tot m’n ogen en oren. Terwijl het derde neefje ook plaats neemt op m’n huid gaan m’n gedachtes naar initiatierites van enkele natuurvolkeren. Sommige jonge mannen worden, al dan niet vastgebonden, een nacht blootgesteld aan de flora en fauna van moeder natuur. In sommige gevallen is het gezicht van de angst een slang, dan weer een spin, diverse bloedzuigers of honderden mieren. Situaties die soms zo adembenemend zijn, dat de betreffende persoon werkelijk even het bewustzijn verliest. Het einde is echter altijd hetzelfde; de grootste vrees voor het woud en haar bewoners hebben ze in de ogen gekeken, ervaren en overleefd. Vanaf dat moment is er respect en verbondenheid met het voorheen onbekende of gevreesde.
Misschien zou het niet zo gek zijn om elke mens, waar ook ter wereld, zo’n ervaring met moeder natuur aan te laten gaan.
Met deze gedachte en een viertal zuigende kleine lijfjes op me slaap ik in, nog wat onwennig, een tikkie warm en enigszins verkrampt, maar een stuk rustiger dan met de adrenalinestoot van de gebruikelijke jacht of de alertheid van de glas-act.
De volgende ochtend is er geen enkele muggenbult ter getuigenis van m’n ervaring...